Kenmerken :
Hoed : Ø 4-20 cm. Jong onregelmatig gewelfd tot halfbolvormig. Later ongeveer vlak uitspreidend. Oppervlak erg slijmerig, met in de slijmlaag ingebedde schubjes. Fel bruingeel, de schubjes
bruin , later zwartbruin.
Lamellen : Vrij dicht opeen, aangehecht of uitgebocht. Eerst bleek gelig, later bruingeel, soms met olijftint. Sporen rossig bruin.
Steel: Ongeveer zo lang als hoeddiameter , 1 à 2 cm dik, versmallend aan de basis. Jong met bleek gelig velum, later met een vergankelijke ringzone hoog op de steel . Oppervlak droog,
overlangs vezelig. Bleek gelig aan de top, geleidelijk overgaand naar roodbruin aan de basis.
Voorkomen :
Zomer tot herfst , op loofbomen, vooral beuk. Vaak in bundels op wondplekken hoog in de boom.
|
